Paradijskerk

Nieuwe Binnenweg 25

Paradijskerk

In 1647 stichtte kapelaan Bernardus Hoogewerff een nieuwe kerkplek in Rotterdam, omdat de schuilkerk aan de Oppert (HH. Laurentius en Maria Magdalena of Oppertse Kerk) te klein was geworden. Hij deed dit in zijn geboortehuis genaamd Het Paradijs, gelegen in de oude binnenstad tussen de Slijkvaart (later Lange Torenstraat) en de Delftsevaart, niet ver van de St. Laurenskerk. De kerk werd gewijd aan Petrus en Paulus, en stond in het begin ten dienste van de klopjes, maar werd later in 1649 door Philippus Rovenius erkend als een zelfstandige gemeente.

In 1718 werd aan de Lange Torenstraat op de plaats van een te klein geworden kapel een nieuwe schuilkerk gebouwd die een jaar later gereed kwam. De kerk werd ingericht met beeldhouwwerken van Alexander Dominicus Pluskens. Bij het Utrechts schisma van 1723 koos de parochie samen met haar zusterparochie van de Oppertse Kerk de kant van het Utrechtse kapittel, waardoor zij ging behoren tot de Oud-Bisschoppelijke Clerezie (later Oud-Katholieke Kerk van Nederland). Pas toen het gebouw in 1901 een nieuwe voorgevel kreeg was het van buitenaf als kerk herkenbaar.

Nieuwbouw

In 1907 werden er verzakkingen en vermolming van het hout van de galerijen geconstateerd waarna de kerk wegens bouwvalligheid niet meer gebruikt kon worden. Men besloot naar ontwerp van architect Petrus Augustinus Weeldenburg aan de Nieuwe Binnenweg een nieuw kerkgebouw te doen verrijzen. In 1908 werd met de bouw begonnen en in op 30 juni 1910 werd de nieuwe kerk geconsacreerd door mgr. N.B.P. Spit, bisschop van Deventer en pastoor van de Paradijskerk.